Ondanks dat hier bijna een miljoen schapen in de wei lopen, stelt Nederland niet veel voor als het gaat over wolproductie: onze schapen dienen vooral de vlees- en zuivelindustrie. Dan Australië: wereldwijd wordt er volgens de Voedsel- en Landbouworganisatie van de Verenigde Naties ongeveer 2,1 miljoen ton wol geproduceerd, waarvan de Australiërs ongeveer 20 procent voor hun rekening nemen. Slechts een piepklein gedeelte van die enorme wolberg, ongeveer 1,5 procent van de totale productie, zou biologische wol zijn.
Een paar jaar geleden werd er in de mode-industrie nog vreemd opgekeken als het ging over biologische wol. “Bestaat helemaal niet,” werd er door sommige ontwerpers zelfs gezegd. Ondanks het kleine aandeel op de wereldmarkt, is biologische wol binnen enkele jaren toch een stuk bekender geworden.
Wat is biologische wol?
Biologische wol verwijst op de eerste plaats naar het boerenbedrijf, de manier waarop de schapen worden gehouden. Biologische veehouderij zet in op een gezonder systeem dat meer in balans is met de natuur. Dit betekent dat de schapen niet worden behandeld met insecticiden en pesticiden, dat ze beschikken over ruime weides die eveneens op biologische wijze worden onderhouden, dat ze niet worden bijgevoerd met genetisch gemodificeerd voer.
Nadat de schapen zijn geschoren, wordt de conventionele wol vaak nog eens bewerkt met insecticiden, bijvoorbeeld tegen motten. Vaak bevatten die bestrijdingsmiddelen de gifstof permethrin. In biologische wol is hiervan geen sprake.
Volgens de Britse Organic Soil Association is het belangrijkste verschil dat in de biologische schapenhouderij geen preventief gebruik van antibiotica plaatsvindt, iets dat in de conventionele veeteelt heel gebruikelijk is. Schapen worden bijvoorbeeld zeer regelmatig ontwormd (in bepaalde omstandigheden elke vier tot zes weken) ook als ze geen wormen hebben.
In de biologische veehouderij wordt daarentegen geprobeerd om ziektes met een holistische aanpak onder controle te houden, bijvoorbeeld door de schapen in rotatie met runderen te laten grazen. Hierdoor zijn zowel voor runderen als schapen verschillende grassoorten beschikbaar, met als gevolg een gevarieerder dieet en gezondere, minder voor ziektes vatvare dieren.
Eerste stap
Toch is biologische schapenhouderij pas de eerste stap in de richting van een kledingstuk dat kan worden gecertificeerd als biologisch. Dat komt omdat de wol in de verdere productiestadia nog allerlei bewerkingen moet ondergaan voordat er iets van kan worden gebreid of geweven. In de conventionele industrie wordt daarbij vaak gebruik gemaakt van zwaar vervuilende methodes.
Om te beginnen moet de wol worden gewassen. Ongewassen ‘vette’ wol bevat naast vuil en plantaardige resten die in de schapenvacht blijft zitten, een aanzienlijke hoeveelheid ‘wolvet’.
Om schone wol te krijgen moet deze daarom worden gewassen en ontvet. In de traditionele wasserijen worden niet alleen enorme hoeveelheden water gebruikt maar ook vervuilende en gezondheidsbedreigende oplosmiddelen die daarom in veel westerse landen verboden zijn. Natuurlijk zijn er duurzamere manieren om de wol te ontvetten, zoals bijvoorbeeld het werken in gesloten systemen, maar een groot gedeelte van de industrie heeft een gemakkelijker weg gekozen en dit deel van de productie verplaatst naar landen waar wat minder zorgvuldig met milieunormen wordt omgesprongen.
De bedrijven die wel in het westen blijven produceren, moeten natuurlijk aan milieu-eisen voldoen. Maar heel veel chemische middelen die wél mogen worden toegepast in de conventionele verwerking van wol, zijn in strijd met het begrip ‘bio’.
Dat is bijvoorbeeld het geval met een volgende stap in de conventionele verwerking van wol, het ‘chloreren’. Als je een wolvezel onder de microscoop zou bekijken, zou je zien dat deze eigenlijk bestaat uit over elkaar heen grijpende schubben. De grootte en de vorm van deze schubben zijn van invloed op hoe de wol aanvoelt, of hij zacht of hard is en of hij kriebelt of niet. Door de wol te bewerken met chloor worden de schubben als het ware afgevlakt. Bovendien wordt de wol in dat proces ook krimpvrij gemaakt (hij verliest het verviltingsvermogen) en is hij beter te verven.
Terug naar de biologische wol. Wat is er bijvoorbeeld nog duurzaam aan een kledingstuk waarvan de wol weliswaar afkomstig is uit biologische veeteelt, maar waarvoor in het verdere productieproces chloor, milieubelastende ontvetters of chemische verfstoffen zijn gebruikt? Met de beoogde duurzaamheid houdt het dan ergens halverwege op.
Keurmerken
En daarmee begint ook de verwarring. Sommige grote merken benadrukken met zelfbedachte keurmerken en logo’s dat hun grondstoffen, zoals wol, afkomstig zijn uit biologische landbouw. Over de vervolgstappen in het productieproces zegt dit echter niets, wat het er voor de consument niet duidelijker op maakt.
Er moeten dus regels zijn waarbij het hele productieproces wordt gecontroleerd en in beeld wordt gebracht. De meest gehanteerde norm voor biologische textiel die dit soort criteria opstelt en controleert is de Global Organic Textiles Standard (GOTS). Als een kledingstuk GOTS-gecertificeerd is, dan is het gegarandeerd van biologische herkomst en kan je ervan op aan dat ook de verdere verwerking (ontvetten, verzachten, verven enzovoort) voldoet aan strenge duurzaamheidseisen.
Datzelfde geldt ook voor heel veel andere stappen in het productieproces: het verven van textiel is binnen GOTS toegestaan, maar lang niet alle verfstoffen die in de conventionele industrie zijn toegestaan, voldoen aan de criteria voor biologische textiel. Als aan een van de productiefasen niet is voldaan aan de GOTS eisen, dan mag een kledingstuk het GOTS-label niet dragen.